Er zijn zoveel verhalen en legenden die van vader op zoon, van moeder op dochter, worden doorverteld. Velen zijn in talloze sprookjesboeken vastgelegd en in de Efteling zijn een groot aantal ervan zelfs tot leven gekomen. Maar zelfs met het ruime aanbod van sprookjes in het Sprookjesbos en legenden in de rest van het park, blijven er nog vele mooie verhalen over, die het ook waard zijn om niet vergeten te worden. Op deze pagina het sprookje van 'Duimelijntje', geschreven door Hans Christian Andersen.
Het sprookje
Er was eens een vrouw die heel graag een kindje wilde hebben. Op een dag ging ze naar een oude wijze vrouw en zei: "Ik verlang al jaren naar een kind. Kunt u mij helpen?" "Ik wil je graag helpen." zei de oude vrouw. "Hier heb je een graankorrel. Neem hem mee naar huis en stop hem naast de voordeur in de grond." De vrouw ging naar huis en plantte de graankorrel. Elke dag goot ze wat water op de plaats waar de graankorrel in de aarde had gestopt.
Het werd lente en de zon scheen. En op een dag zag de vrouw dat er een plantje te voorschijn kwam. Het plantje werd groter en groter. De vrouw zat tot haar verbazing dat het korenplantje was, maar een vreemde plant met een lange stengel en een grote knop. De vrouw kuste de knop. Opeens spring de knop open en er verscheen een prachtige bloem met rode en gele blaadjes. In het midden van de bloem zat een meisje, een heel mooi klein meisje... niet groter dan een duim. Wat was de vrouw blij. "Omdat je niet groter bent dan mijn duim, noem ik je Duimelijntje," zei ze. En ze maakte van een notendop een bedje. En jaar dekentje was een rozenblaadje. De vrouw en het kleine meisje waren altijd samen. Wanneer de vrouw in de tuin werkte het eten klaarmaakte, klom Duimelijntje op een jampot en vertelde haar een mooi verhaaltje.
Er gingen een paar maanden voorbij. Op een nacht lag Duimelijntje heerlijk in haar kleine bedje te slapen toen er opeens een dikke vrouwtjes pad door het open raam van het huis naar binnen sprong. Ze zag het slapende meisje en dacht: "Wat een mooi meisje. Ik neem haar mee. Ze zal vast een goede vrouw voor mijn zoon zijn."
De pad pakte de notendop met Duimelijntje erin op en sprong weer naar buiten. Toen hupte ze gauw naar haar huis aan de over van de rivier. "Kijk eens wat ik voor je heb meegebracht," zei de pad tegen haar zoon. "Een heel mooi meisje." De jonge pad, die bijna net zo lelijk was als zijn moeder, keek naar Duimelijntje en begon te kwaken van opwinding. Hij had nog nooit zo'n mooi meisje gezien. "Zachtjes!" zei de moederpad. "Straks wordt ze nog wakker. Ga jij maar een huisje voor haar graven, dan zal ik er wel voor zorgen dat niet wegloopt." De dikke moederpad zwom naar een groot lelieblad en legde het slapende meisje erop.
Toen Duimelijntje de volgende morgen wakker werd en om zich heen keek, schrok ze verschrikkelijk. Ze lag op een blad in de rivier en ze kon er niet af. Even later kwamen de twee padden aanzwemmen. "Hij wordt je man," zei de moederpad tegen Duimelijntje en wees naar haar zoon. "We zijn in de modder een huisje voor jullie aan het graven." Toen zwommen de padden weer weg. Duimelijntje begon zachtjes te huilen. "Maar ik wil helemaal niet met die lelijke pad trouwen!" snikte ze. De vissen die in de rivier zwommen, hoorden haar huilen en staken hun kopjes uit het water.
"Red me alsjeblieft, lieve vissen!" zei Duimelijntje terwijl de tranen over haar wangen rolden. "Ik wil niet met die pad trouwen." De vissen doken onder water en beten de stengel van het lelieblad door. Langzaam dreef het blad met Duimelijntje erop weg. Duimelijntje begon van blijdschap te zingen. Een vlinder hoorde dit en kwam bij haar op het blad zitten. Duimelijntje knoopte het lint van haar jurkje los. Het ene eind bond ze rond het lijfje van de vlinder en het andere eind maakte ze vast aan het blad. De vlinder vloog omhoog en trok zo het blad over het water mee.
Maar een grote harige tor had Duimelijntje ook horen zingen. Hij vond haar zo mooi, dat hij zonder erbij na te denken naar beneden vloog en Duimelijntje met zijn lange poten van het blad weggriste. Hij vloog naar een boom en zette Duimelijntje op een blad. Duimelijntje was zo bang dat ze doodstil bleef zitten. De tor gaf het meisje wat honing en ze dat hij haar heel lief vond. 's Middags kwamen er een paar vrouwtjes-torren op bezoek. En toen vertelde de tor dat hij met Duimelijntje wilde trouwen, werden de vrouwtjes-torren jaloers. Ze zeiden: "Hoe kun je nou met zo'n lelijk meisje trouwen? Ze heeft maar twee poten en ze lijkt niet eens op een tor!" De tor keen nog eens goed naar Duimelijntje. Opeens vond hij haar ook niet meer zo mooi. Hij pakte het meisje weer op en liet haar alleen achter op een madeliefje. Duimelijntje was blij dat niet met de tor hoefde te trouwen.
En omdat ze niet wist hoe ze thuis moest komen, bleef ze maar bij het madeliefje wonen. Duimelijntje maakte van gras een hangmat om in te slapen. Elke morgen at ze honing uit de bloemen en ze dronk van de dauwdruppels doe op de vele bloemen lagen.
De zomer ging voorbij en de herfst deed zijn intrede. De bloemen verwelkten en de bloemblaadjes waarvan ze haar jurkje was gemaakt, droogden uit en scheurden. Duimelijntje had ook honger gekregen, want de bloemen gaven geen honing meer.
Het werd winter en toen het begon te sneeuwen kreeg Duimelijntje het heel erg koud. Ze sloeg een verdord blad om zich heen en liep door het bos naar een korenveld. Ze hoopte daar wat graankorrels zou kunnen vinden. Op het korenveld zag ze een veldmuis. "Kunt u mij helpen?" vroeg Duimelijntje, "Ik heb zo'n honger!" "Arm kind," zei de muis, "Kom maar met me mee naar mijn hol. Dan zal ik je te eten geven." Omdat de veldmuis helemaal alleen in het hol woonde, zei ze tegen Duimelijntje: "Als je mijn huisje schoonhoudt en me iedere dag een verhaaltje verteld, mag je hier de hele winter blijven." Duimelijntje was erg gelukkig in het hol van de muis. Ze voelde veilig.
Op een dag kwam er een oude mol bij de muis op bezoek. Toen hij weer weg was, vertelde de muis dat de mol heel rijk was en dat hij een huis met wel twintig kamers had. "Als de mol weer komt moet je maar heel mooi voor hem zingen en hem de leukste verhaaltjes vertellen," zei de muis tegen Duimelijntje. "Misschien wil hij dan wel met je trouwen. En zul je nooit meer honger hebben." Duimelijntje wilde helemaal niet met de oude mol trouwen. Maar omdat de veldmuis zo lief voor haar was, deed ze bij het volgende bezoek van de mol erg haar best. De oude mol had zo genoten van het bezoek, dat hij Duimelijntje en de veldmuis uitnodigde om een keer bij hem te komen eten.
Een week later kwam de mol hen halen. Eerst liepen ze een stuk door het korenveld. Daarna ging de mol zijn gasten voor door een lange gang onder de grind. Het was griezelig donker in de gang. Opeens struikelde de mol. "Wat kan daar nu liggen? Oh, ik zie het al, het is maar een dode zwaluw," zei de mol en duwde de vogel opzij. Duimelijntje moest de hele avond aan de dode zwaluw denken. Na het eten liepen ze weer terug door de gang. Duimelijntje ging op haar knieën bij de zwaluw zitten en drukte haar oor tegen zijn borst.
Ze hoorde dat het hartje van de vogel nog zachtjes klopte. "Hij is helemaal niet dood." dacht ze, maar ze zei niet tegen de veldmuis en de mol. Duimelijntje wachtte die avond tot de muis sliep en ging toen terug naar de donkere gang. Onderweg verzamelde ze wat druppels water op een blad en raapte wat hooi van de grond. Ze knielde neer en goot wat water in de snavel van de zwaluw. Daarna dekte ze hem toe met het hooi. Even later deed de zwaluw zijn ogen open. "Dank je wel, lief kind." zei hij. "Ik voel me ineens veel beter. Over een paar dagen kan ik wel weer vliegen!" "Nee, nee, nee" zei Duimelijntje. "Dat moet u niet doen het is veel te koud buiten. Blijft u van de winter maar in deze warme gang!"
Duimelijntje zorgde de hele winter voor de zieke zwaluw. Ze vertelde leuke verhaaltjes aan de muis en zong liedjes voor de mol. Ze begon naar de lente te verlangen. En eindelijk werd het lente, De muis riep Duimelijntje bij zich en zei: "Ik heb goed nieuws voor je. De mol wil met je trouwen!" Duimelijntje barstte in tranen uit. "Maar ik wil helemaal niet trouwen," huilde ze, "en al helemaal niet met die oude mol, want dan moet ik mijn hele leven onder de grond wonen." "Wat een onzin," zei de muis, "de mol zal heel goed voor je zorgen. Bovendien wil ik dat je met hem trouwt."
De mol kwam nu elke dag op bezoek. Duimelijntje vond het verschrikkelijk dat ze met hem moest trouwen. Toen ze op een avond bij de zwaluw was, zag ze dat hij zijn vleugels heen en weer bewoog. "Nu ben ik echt sterk genoeg om te vliegen," zei de zwaluw, "Je hebt mijn leven gered, Duimelijntje. Kan ik nu iets voor jou doen?" "Oh, neem me alsjeblieft mee," riep Duimelijntje, "Dan hoef ik niet met die oude mol te trouwen!"
De volgende morgen stond de zwaluw al heel vroeg buiten op Duimelijntje te wachten. "Klim maar op mijn rug," zei hij En toen vlogen ze het licht van de opgaande zon tegemoet. Na een hele tijd streek de zwaluw neer in een veld vol bloemen. Hij zette Duimelijntje op een prachtige bloem met roodgele blaadjes. "Wat ben jij mooi!" hoorde Duimelijntje opeens iemand zeggen. Ze keek op en zag een knappe prins die niet groter was dan een duim. De prins maakte een buiging en zette zijn kroontje op het hoofd van Duimelijntje. "Wil jij onze bloemenprinses worden?" vroeg hij. Duimelijntje was zo blij dat ze bijna weer begon te huilen. Toen kwamen er uit alle andere bloemen feeën aanvliegen. De kleinste fee, die nog kleiner was dan een duim, gaf Duimelijntje een paar vleugeltjes. "Wil je bij ons blijven en met me trouwen?" vroeg de prins. "Ja!" zei de Duimelijntje. "Heel graag."
De zwaluw bleef de hele zomer bij hen en zong zo mooi als hij maar kon. Toen de zomer voorbij was, bracht de zwaluw Duimelijntje en haar prins naar het huisje van de vrouw. De vrouw was erg verdrietig geweest toen ze gemerkt had dat Duimelijntje weg was. Maar nu ze weer bij haar was, samen met haar prins, was de vrouw al haar verdriet vergeten. En ieder jaar kwam de zwaluw terug om te zingen voor Duimelijntje en haar prins.
|