Er zijn zoveel verhalen en legenden die van vader op zoon, van moeder op dochter, worden doorverteld. Velen zijn in talloze sprookjesboeken vastgelegd en in de Efteling zijn een groot aantal ervan zelfs tot leven gekomen. Maar zelfs met het ruime aanbod van sprookjes in het Sprookjesbos en legenden in de rest van het park, blijven er nog vele mooie verhalen over, die het ook waard zijn om niet vergeten te worden. Op deze pagina het verhaal van Blauwbaard, geschreven door Charles Perrault.
Het sprookje
Er was eens een man, die prachtige huizen bezat. Zowel in de stad als daarbuiten, met gouden en zilveren serviezen, stoelen met geborduurde ruggen en vergulde koetsen. Maar het ongeluk wilde, dat deze man een blauwe baard had. Daardoor zag hij er zo afschrikwekkend uit, dat alle vrouwen en meisjes voor hem wegliepen. Naast hem woonde een deftige dame met twee beeldschone dochters. Hij wilde graag me een van deze dochters trouwen, maar geen van beiden wilde een man met een blauwe baard. Ook was het zo vreemd, dat Blauwbaard reeds verschillende vrouwen had gehad en dat niemand wist, waar ze gebleven waren. Blauwbaard nodigde de meisjes nu op een groot feest uit en daar ging het zó prettig toe en de gastheer was zó vriendelijk, dat de jongste dochter hem toch aardig hem toch aardig vond en zijn blauwe baard niet meer zo zag. Al snel werd toen het huwelijk voltrokken.
Na verloop van een maand zei Blauwbaard tot zijn jonge vrouw, dat hij genoodzaakt was een reis door de provincie te maken van minstens zes weken. Zij moest zich maar goed bezighouden tijdens zijn afwezigheid. Ze mocht al haar vriendinnen te logeren vragen. "Hier heb je," zei hij, "de sleutels van de twee grote kamers met meubels, hier heb je de sleutel van die kamer waar de houden en zilveren schalen bewaard worden. En hier zijn de sleutels van de brandkasten, waar al mijn goed en zilver in ligt. Dit kleine sleutels past op het kleine kabinet aan het eind van de gang op de benedenverdieping. Overal mag je ongestoord binnengaan, maar dáár niet. Dat verbied ik je absoluut. Mocht je het toch wagen, dan gebeurt er iets heel ergs." Zij beloofde hem te doen precies als hij gezegd had, daarna namen ze afscheid van elkaar. Hij steeg in zijn reiskoets en vertrok.
De vriendinnen kwam al spoedig, zo nieuwsgierig waren ze om alle schatten van het huis te bewonderen. Want zolang de echtgenoot thuis was, durfden ze niet te komen uit vrees voor zijn blauwe baard. Ze gingen alle zalen en kamers rond, de ene was nog mooier dan de andere. Alle vriendinnen waren jaloers op de jonge vrouw, die zoveel prachtigs bezat. Maar zij was helemaal niet gelukkig en opgewekt. Altijd maar dacht ze aan dat kabinetje op de beneden verdieping. Ze was zelfs zó nieuwsgierig, dat ze zo maar wegliep en langs een geheime trap naar beneden ging, zó haastig dat ze wel had kunnen vallen. Aarzelend stond ze nog even voor de deur, want ze dacht aan het verbod van haar man, maar de verleiding was te groot. Ze kon het niet meer weerstaan, ze nam het sleuteltjes en bevend deed ze de deur open.
Eerst zag ze niets , omdat de vensters gesloten waren. Na een poosje begon ze wat te onderscheiden en daar zag ze verscheidene dode vrouwen aan de muur hangen. Zij schrok zo erg, dat zij het sleuteltje op de grond liet vallen. Haastig pakte zij het op, sloot de kamer weer af en ging naar haar kamer om bij te komen. Toen ze merkte, dat er een beetje bloed kleefde aan de sleutel van het geheime kabinet, probeerde zij dit er af te wassen met zeep en zand. Maar het lukte niet, omdat het een betoverde sleutel was. Diezelfde avond kwam Blauwbaard van zijn reis thuis. Hij was veel vroeger teruggekomen dan hij gezegd had. De volgende dag vroeg hij haar de sleutels terug. Ze gaf ze hem, maar haar hand beefde zo, dat hij gemakkelijk raadde wat er gebeurd was. "Hoe komt het", zei hij, "dat de sleutel van het geheime kabinet er niet bij is?" Ze gaf hem ook die sleutel en toen zag hij dat er bloed aan kleefde. "Zo", zei hij, "je bent in het kabinet geweest. Dan moet je sterven!" Ze bad om genade, maar hij antwoordde: "Ik geef je nog een kwartier."
Toen ze alleen was riep ze haar zuster en zei: "Anna, klim alsjeblieft zo vlug mogelijk op de toren en kijk of mijn broers er aan komen. Ze zouden vandaag hier zijn." Anna klom boven op de toren en de bedroefde vrouw riep haar van tijd tot tijd toe: "Anna, zuster Anna, zie je nog niets komen?" Haar zuster antwoordde: "Ik zie slechts de gouden zon op de groene bomen schijnen." Ondertussen riep Blauwbaard met gebiedende stem tot zijn vrouw: "Haast je, of ik kom je halen." "Wacht even, een ogenblik nog", antwoordde zij, en weer vroeg ze aan Anna of ze al wat zag aan komen. Wederom antwoordde Anna: "Ik zie slechts de gouden zon op de groene bomen schijnen." "Kom vlug hier!" riep Blauwbaard weer. "Ik kom", antwoordde de vrouw en zij smeekte weer: "Anna, zuster Anna, zie je nog niets komen?" "Ik zie", antwoordde zuster Anna, "een grote stofwolk die hierheen komt." "Zijn het onze broers?" "Helaas nee, zuster, het is een kudde schapen."
"Kom je nu eindelijk?" riep Blauwbaard. "Nog een ogenblikje", antwoordde de vrouw en weer riep ze: "Anna, zuster Anna, zie je nog niets komen?" "Ik zie", antwoordde ze, "twee ridders, die deze kant uit komen." "De hemel zij dank", riep ze iets later, dat zijn onze broeders. Ik wenk hen, dat ze zich moeten haasten." Blauwbaard schreeuwde zo hard, dat het hele huis stond te trillen. De arme vrouw ging nu langzaam, heel langzaam, naar beneden, trede voor trede om tijd te winnen. En zie, juist toen ze op de laatste trede was aangeland, werd er hard op de deur gebonsd. Twee ridders kwamen binnen met het zwaard in de hand. Blauwbaard zag dat het de broers van zijn vrouw waren. De een was een dragonder en de ander een musketier. Zij namen Blauwbaard gevangen, die zich door de schrik niet kon verdedigen. Daarna werd hij ten dood gebracht. De vrouw van Blauwbaard was nu alleen de bezitster van al zijn rijkdommen en ze maakte er een goed gebruik van. Ze hielp er de armen haar zuster mee, die in haar leed zo goed geholpen had.
|